Religies zonder God

Religies zonder God

Floris van de Vooren[1]

1 Inleiding

Religies kunnen vele goden (polytheïsme), twee goden (duotheïsme) of één god (monotheïsme) erkennen. Een voorbeeld van polytheïsme is de Grieks-Romeinse religie. Een voorbeeld van duotheïsme is de oud-Perzische, maar nog bestaande religie, waarin van een voortdurende strijd sprake is tussen de goede god van het licht, Ahuramazda, en de slechte god van de duisternis, Ahriman. Tot het monotheïsme behoren het Jodendom, het christendom en de islam.

Zijn religies zonder God denkbaar? Zo ja, wat houdt dat in? Bestaan ze ook in de werkelijkheid? En zo ja, kunnen hiervan voorbeelden worden gegeven en hoe kunnen ze worden gekarakteriseerd? Het onderhavige artikel beoogt deze vragen te beantwoorden.

2 Religie als begrip

De traditionele betekenis van het woord “religie” is godsdienst. In deze betekenis is de titel van deze presentatie zinledig. Immers een dienst aan God is binnen een religie zonder God per definitie niet mogelijk.

Er kan ook een ruimere inhoud aan het begrip “religie” worden toegekend. Het woord “religie” hangt samen met het Latijnse werkwoord religare, dat vastbinden of bevestigen betekent. Religie kan dan worden geïnterpreteerd als een middel om verbinding te leggen met de goden of met God of met “iets anders”. Met “iets anders” bedoelen we, wat boven het direct zintuigelijke gegeven en de beperktheid van het individu gelegen is. Laten we dit met de woorden “transcendente werkelijkheid” aangeven. De hier aangeduide transcendente werkelijkheid valt dus niet samen met de goden of met God, die persoonlijke, buiten de wereld staande wezens zijn. De transcendente werkelijkheid is dan ook geen object van aanbidding of om iets af te smeken.

Wat houdt een transcendente werkelijkheid in? Een antwoord op deze vraag vergt een definitie van het begrip “transcendente werkelijkheid”. In dit geval is een definitie niet mogelijk, omdat een definitie een afgrenzing inhoudt, wat op een transcendente werkelijkheid niet van toepassing is. Kortom, die transcendente werkelijkheid gaat boven ons redeneren uit. Ze kan vanuit het redeneren enkel op negatieve wijze worden benaderd, namelijk wat het niet is. Ze kan wel individueel ervaren worden, maar een ervaring laat zich niet objectiveren.

Wellicht is in dit verband een vergelijking met het getallenstelsel zinvol. De getallen 1, 2, 3 enzovoorts laten allerlei bewerkingen toe: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, machtsverheffen en worteltrekken. Bij 0 en ∞ (= oneindig) doen zich problemen voor. Geen enkel getal kan bijvoorbeeld door 0 of ∞ worden gedeeld. Bijvoorbeeld 6 : 2 = 3, want 2 x 3 = 6, maar 5 : 0 heeft geen uitkomst, want er bestaat geen getal, dat vermenigvuldigd met 0 het getal 5 oplevert. Voor ∞ geldt hetzelfde. 0 en ∞ vormen een “andere werkelijkheid”. De wiskunde lost dit probleem op door middel van het limietbegrip. Dus geen 5 : 0, maar 5 : x, waarbij x steeds kleiner wordt en naar 0 nadert zonder daaraan gelijk te worden. Dan wordt 5 : x steeds groter en nadert naar ∞. Als deze vergelijking met het getallenstelsel zinvol is, dan zou het redeneren ten hoogste de transcendente werkelijkheid kunnen benaderen.

Wordt het begrip “religie” ook als het leggen van een verbinding met een transcendente werkelijkheid opgevat, dan ontstaat inhoudelijk ruimte voor de titel van dit artikel: Religies zonder God. In het nu volgende zal worden nagegaan, of het boeddhisme, het taoïsme, het confucianisme, het vrijzinnig protestantisme, het humanisme en het hindoeïsme religies zonder God zijn. Het antwoord zal bevestigend, ontkennend of niet eenduidig blijken te zijn.

De aandacht voor de genoemde niet-westerse geestelijke stromingen, die zich in toenemende mate in Europa manifesteren, verdiept de beschouwing over religies zonder God. De volgorde van de stromingen is omwille van de helderheid van de uiteenzetting gekozen.

3 Boeddhisme

Ongeveer 2500 jaar geleden leefde de Indische prins Siddharta Gautama (563-483 v. Chr.), die de oorzaak van het lijden doorzag en de weg tot opheffing van het lijden vond. De kern van de boeddhistische leer is in de zogenoemde vier edele waarheden vastgelegd. De eerste waarheid is het bestaan van het lijden. Het lijden is het gevolg van het feit, dat iedereen aan geboorte, ouderdom, ziekte en dood onderworpen is, gebonden is aan wat men haat, gescheiden is van wat men lief heeft, en niet verkrijgt wat men wenst. De tweede waarheid is de oorzaak van het lijden. De oorzaak van het lijden is de begeerte of sterker uitgedrukt de levensdorst. De derde waarheid is de opheffing van het lijden. Het lijden wordt opgeheven door zelfoverwinning, wat beëindiging van de levensdorst inhoudt. De vierde waarheid is het volgen van het achtvoudige pad om het lijden te overwinnen, dat is de juiste kennis, de juiste gezindheid, het juiste spreken, het juiste handelen, het juiste leven, de juiste inspanning, de juiste opmerkzaamheid en de juiste meditatie. Het boeddhisme leert, wat de juiste kennis enzovoorts inhoudt.

Een fundamenteel leerstuk in het boeddhisme is, dat al het geconditioneerde, dat wil zeggen alles wat tot onze normale ervaring behoort, (1) onbestendig, (2) smartelijk en (3) niet-zelf (Sanskriet: anatman) is. Door zich aan het onbestendige te hechten ontstaat lijden. Geluk en vreugde zijn eindig; het smartelijke is een wezenlijk bestanddeel van het leven en dat veroorzaakt lijden. Tenslotte ontstaat het lijden door te denken, dat de mens meester is van zijn lichaam, zijn gevoelens, zijn gewaarwordingen, zijn impulsen en zijn bewustzijn. Dat is een misvatting, want er bestaat niet iets, dat men “zelf” (Sanskriet: atman) kan noemen. Zolang iemand deze drie kenmerken van al het geconditioneerde niet vermag in te zien, zolang is hij door levensdorst gebonden aan de kringloop van geboorte, sterven, wedergeboorte, sterven enzovoorts (Sanskriet: samsara). Deze kringloop wordt bepaald door de wet van het karma. Deze wet houdt in, dat er ketens van morele causaliteit bestaan, die verzekeren, dat goede daden goede gevolgen en slechte daden slechte gevolgen hebben. De dood kan deze ketens niet breken.

In het boeddhisme kan men zich niet op een god beroepen en hem om steun vragen, maar is de mens op zichzelf aangewezen. Boeddha is enkel een gids:

Gij moet niet eenvoudig geloven, wat ik zeg.

Gij moet de waarheid daarvan zelf erkennen.

Ik wijs u alleen de weg, die gij zelf gaan moet.

Maar ook weer niet, omdat ik u hem heb aanbevolen.

Maar alleen indien gij hem zelf als de juiste weg hebt leren kennen.

(Anguttara Nikaya)

Het is de weg naar de verlichting, die eindigt in het nirvana, de bevrijding van het lijden en de kringloop van wedergeboorten.

Is het boeddhisme een religie? Laten we luisteren naar de boeddhistische leer:

Er is een ongeboren, ongeworden, ongemaakt en ongeconditioneerd iets.

Indien dat er niet was, zou er geen uitweg mogelijk zijn uit het geborene,

gewordene, gemaakte en geconditioneerde.

Dat iets is zonder grond en zonder vastheid.

Voor wie niet aan de dingen gehecht is, is er geen wankeling.

Waar geen wankeling is, is rust.

Waar rust is, is geen begeerte.

Waar geen begeerte is, is geen komen en gaan.

Daar is geen sterven en geen geboorte, geen beneden, geen boven en geen tussen.

Daar is het einde van het lijden, het nirvana. (Udana)

In deze tekst wordt een duidelijk verband gelegd met wat eerder als een transcendente werkelijkheid is omschreven, zodat het boeddhisme een religie genoemd kan worden.

In deze religie blijft God buiten beschouwing. Een persoonlijke, buiten de wereld staande god (met de naam Içvara aangeduid) wordt afgewezen:

Wie is het, die onze levens vormt? Is het Içvara, een persoonlijk schepper?

Indien Içvara de maker is, behoorden alle levende wezens zich zwijgend

aan de macht van hun maker te onderwerpen. Het zouden gelijk vaten zijn

gevormd door de hand van de pottenbakker; en indien het zo zou zijn, hoe

zou het mogelijk zijn deugd te beoefenen? Indien de wereld door Içvara was

geschapen, zou er niet zo iets als verdriet of ramp of zonde kunnen bestaan,

want zowel reine als onreine daden zouden van Hem komen. Zo niet, dan

zou er een andere oorzaak naast Hem bestaan en zou Hij niet zijn de Zelf-

Bestaande. Aldus ziet gij, dat het denkbeeld van Içvara omvergeworpen is.

(Fo Sho Hing Tsan King)

Het boeddhisme ziet de wereld in termen van causaliteit, van oorzaken en gevolgen. Daarmee was het boeddhisme, in de 6e eeuw voor Chr. ontstaan, zijn tijd ver vooruit. In dat wereldbeeld past geen god. De conclusie is, dat het boeddhisme een religie zonder God is.

In het boeddhisme wordt het bestaan van goden niet ontkend. Zij vormen een aparte categorie van wezens, zoals ook mensen en dieren tot verschillende categorieën van wezens behoren. Het al dan niet bestaan van goden is van geen enkele betekenis voor de vier edele waarheden en de potentie van elk mens om een boeddha te worden.

4 Taoïsme

Volgens de traditie zou het taoïsme door de wijze Lao Zi (604 v. Chr. - ?) zijn gesticht, van wie echter niet zeker is, of hij echt bestaan heeft. Zhuang Zi (399-295 v. Chr.) wordt als de grootste taoïstische schrijver beschouwd. Hij leerde, dat de Tao alles doordringt; hij is in de mier of nog lager in deze steen, nog nederiger in deze uitwerpselen. Wie de Tao zoekt door redenering, zoekt, wat geen redenering geeft:

De Tao:

Hij heeft zijn hoedanigheid en zijn geloofwaardigheid.

Geen daden, geen vorm.

Hij kan worden overgedragen maar niet onderwezen;

Hij kan worden ontvangen maar niet gezien.

Hij is zijn eigen stam, zijn eigen oorsprong;

Nog voordat hemel en aarde bestonden,

Sinds de oudste tijden bestond hij welzeker.

Hij gaf de voorvaderen en de goden hun heiligheid,

Hij baarde de hemel, hij baarde de aarde. (Zhuang Zi)

Men zou kunnen menen, dat de Tao in enig opzicht een scheppende god is. Dat is onjuist. De Tao schept eenvoudigweg, omdat hij het eigenlijke wezen is van alle dingen. Hij stelt zich niet ten doel te scheppen, maar dingen komen ten gevolge van de Tao te voorschijn.

In het licht van deze dynamiek is het mogelijk de Tao aan te duiden als de transcendente kracht, die alles in de wereld en de kosmos in beweging houdt. De opgave voor de mens is om in harmonie met deze kracht te leven door wu-wei, dat “niet handelen” betekent. Nochtans is een negatieve en passieve interpretatie minder geschikt. De omschrijving van onzelfzuchtig handelen zonder te forceren lijkt de voorkeur te verdienen.

De vorst realiseert de natuurlijke orde door “niet handelen”. Daarvoor is volgens Han Fei Zi (ca. 280-233 v. Chr.) een universeel wetssysteem nodig, waarin iedereen dezelfde wettelijke status heeft en dus aan dezelfde straffen en beloningen is onderworpen. Wellicht is in dit verband een vergelijking met het klassieke liberalisme tot zekere hoogte zinvol. Het klassieke liberalisme houdt in, dat het algemeen belang het beste gediend is, indien de individuen onbelemmerd hun eigen belangen kunnen nastreven. De overheid dient zich te beperken tot de zorg voor de interne orde door middel van wetgeving en rechtspraak en voor de externe veiligheid. Er ontstaan dan bijvoorbeeld in de economie prijzen voor de goederen en diensten, waarbij de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. Overheidsingrijpen zou het evenwicht slechts verstoren: “laissez faire, laissez passer, le monde va de lui même”.

De wijze volgt de Weg van de Tao, legt zijn individuele ik af en identificeert zich met het universum:

Vroeger droomde ik, Zhuang Zi, dat ik een vlinder was.

Plotseling ontwaakte ik en werd ik weer mijzelf.

Maar ik wist niet meer, of ik de Zhuang Zi was die droomde van een vlinder,

of een vlinder die droomde Zhuang Zi te zijn.

De Tao vormt een transcendente werkelijkheid, terwijl er van een persoonlijk, buiten de wereld staande god geen sprake is. Het taoïsme is dus een religie zonder God.

In het taoïsme wordt het bestaan van goden niet ontkend, maar deze categorie van wezens is niet van wezenlijke betekenis om de Tao te ervaren en in harmonie daarmee te leven.

5 Confucianisme

De leer van Confucius (Kong Fu Zi, 551-479 v. Chr.) kan worden samengevat door het begrip ren, dat menselijkheid en medemenselijkheid betekent: wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Deze geestelijke instelling dient te worden toegepast op de vijf relaties, namelijk tussen vorst en onderdaan, tussen man en echtgenote, tussen vader en zoon, tussen oud en jong en tussen vrienden. Dat betekent enerzijds gehoorzaamheid en plicht naar de hoger geplaatste en anderzijds welwillendheid en verantwoordelijkheid naar de lager geplaatste. Alleen tussen vrienden is van een gelijkwaardige relatie sprake. Door studie van de (Chinese) klassieken en de ontwikkeling van zelfkennis kan de mens zich verbeteren en vervolmaken. Een deugdzaam leven van vorst en onderdanen vormt de grondslag van een harmonieuze samenleving. Hoe meer de vorst met moreel gezag regeert, des te meer zal het volk gedisciplineerd zijn en des te minder wetten zullen nodig zijn.

De houding van Confucius tegenover het bovennatuurlijke is terughoudend te noemen. Bovennatuurlijke machten ontkende hij niet, maar de kennis daarover is niet van wezenlijk belang voor een juiste geestelijke instelling, een goed gedrag en een harmonieuze samenleving. Nochtans duidde hij de Hemel aan als een alles overheersend ethisch principe.

Latere confucianisten hebben het principe van de Hemel op verschillende wijze uitgewerkt. Mencius (Meng Zi, ca. 370-300 v. Chr.) ging uit van de goedheid van de menselijke natuur, waarbij hij “natuur” opvatte als datgene, wat op grond van spontane neigingen en culturele aandrang tot ontwikkeling kan worden gebracht. De Hemel beloont het goede en straft het kwade. Indien de vorst zijn zedelijke plicht verzaakt en geen wijze regering aanstelt, trekt de Hemel zijn mandaat in en komt er een einde aan zijn dynastie. De Hemel wordt hier opgevat als een alomvattende orde, waarin een verstoring een proces op gang brengt, dat uiteindelijk tot een nieuw evenwicht leidt (i.c. een nieuwe dynastie).

Volgens Sun Zi (ca. 320-235 v. Chr.) denkt de mens van nature alleen aan zichzelf. Het ware mens-zijn is slechts mogelijk door ingrijpen van buitenaf, door leraren en goede voorbeelden. Wijze vorsten, die tot het juiste inzicht zijn gekomen, brengen een ordelijke samenleving tot stand, die het volk aanvaardt wegens de grote voordelen ervan. Indien de vorst zijn zedelijke plicht verzaakt, straft niet de Hemel het kwaad, maar straft het kwaad zichzelf. Xun Zi was zijn tijd ver vooruit, voor wat betreft zijn opvatting over de taken van de staat: uitvoeren van irrigatiewerken, administratie van de grond (kadaster), controle van de kwaliteit van de waren, zorgdragen voor de interne en externe veiligheid, zorg voor de openbare moraal en onderwijs, en zorg voor ouderen, weduwen, zieken en invaliden.

De Hemel is geen persoonlijk, buiten de wereld staande god, maar een alomvattende orde, in de zin van een transcendente werkelijkheid. Daaruit worden de politieke en sociale orde afgeleid. Het confucianisme is dus een religie zonder God.

6 Vrijzinnig protestantisme

Het vrijzinnig protestantisme is het christelijk geloof in God, zoals Hij in het evangelie van Jezus Christus gekend wordt, waarbij de nadruk ligt op persoonlijk bevindingen in plaats van aanvaarding van dogma’s. Deze persoonlijke bevindingen leiden tot verschillende opvattingen over de Bijbel, Christus en God binnen het vrijzinnig protestantisme. Voor vele vrijzinnigen is de Bijbel niet langer een onaantastbaar boek maar een inspiratiebron. Christus stierf niet aan het kruis om de zonden der mensheid te dragen, maar liet een voorbeeldige levenswandel zien van ethisch denken en handelen. God wordt niet zozeer als een persoonlijk, buiten de werkelijkheid bestaand wezen beschouwd, maar veeleer als een onpeilbaar mysterie. Andere vrijzinnigen komen tot overtuigingen, die minder ver verwijderd zijn van het orthodoxe protestantisme.

Is het vrijzinnig protestantisme een religie met één god of zonder god? Sommige vrijzinnig protestanten beleven hun religie met God, andere zonder God. Dat laatste zal wellicht bij vrijzinnig protestanten verbazing wekken, maar dat komt, doordat in dit artikel God als een persoonlijk, buiten de wereld staand wezen wordt opgevat. De verbinding met het onpeilbare mysterie als transcendente werkelijkheid wordt door het begrip ”religie” afgedekt. De conclusie is dus, dat het vrijzinnig protestantisme een religie met en zonder God is.

7 Humanisme

Het humanisme is levensbeschouwing, die zich niet beroept op een goddelijke openbaring, maar vertrouwt op het vermogen van de mens om zelf zijn leven zin te geven, zich baserend op de rede, ethiek en rechtvaardigheid. Het humanisme ontstond in de 14e eeuw in Italië en heeft zich over geheel West-Europa verspreid. Het seculiere humanisme wortelt vooral in de Verlichting van de 18e eeuw, toen het moderne denken zich begon te ontwikkelen en meer afstand van het christendom werd genomen. Sinds de tweede helft van de 19e eeuw wordt het humanisme als een niet-christelijke levensbeschouwing aangeduid. In 1946 werd het Humanistisch Verbond opgericht, dat een geestelijk tehuis voor buitenkerkelijken beoogt te zijn.

Sommigen verbinden het humanisme met een vorm van religieuze beleving zonder in een persoonlijke, buiten de wereld staande god te geloven. Dit wordt religieus humanisme genoemd. Voor zover dit humanisme in het (protestantse) christendom wortelt, komt het dicht bij het vrijzinnig protestantisme te staan.

Het seculiere humanisme kan niet een religie worden genoemd, omdat het geen relatie legt met een transcendente werkelijkheid, die als niet objectief kenbaar wordt beschouwd. Het kan wel als een levensbeschouwing worden gekarakteriseerd. Het religieus humanisme is als een religie zonder God te kwalificeren.

8 Hindoeïsme

Het hindoeïsme is een religie, die 3500 jaar geleden in India is ontstaan en in de loop van de tijd is uitgegroeid tot een baaierd van opvattingen. Het hindoeïsme kent geen stichter. Het is moeilijk in een kort bestek een schets van het hindoeïsme te geven, omdat het zeer vele opvattingen omvat, die elkaar niet alleen aanvullen, maar soms met elkaar in strijd zijn. Het gemeenschappelijke element bestaat hieruit, dat al die opvattingen paden zijn naar het Allerhoogste. Er zijn drie typen paden, namelijk die van kennis (jnana), handelen (karma) en aanbidding (bhakti). De mens volgt een of meer van deze paden, afhankelijk van zijn karakter en van de geestelijke fase, waarin hij verkeert. De belangrijkste geschriften zijn de Veda’s (ca. 1200-900 v. Chr.), de Upanishads (ca. 800-600 v. Chr.) en de Bhagavad-Gita (ca. 100 v.Chr.-100 n. Chr.).

De Veda’s omvatten hymnen, die werden gezongen bij een uitgebreid offerritueel. Het hindoeïsme was in zijn vedische fase een offerdienst aan verpersoonlijkte natuurkrachten. Maar reeds toen bestond de overtuiging, dat er nog meer was dan de goden:

Er waren scheppers, er waren grote krachten, er was vrije handeling en energie, daarboven.

Wie weet werkelijk en wie kan het zeggen, wanneer deze schepping werd geboren en waar zij vandaan kwam?

De goden zijn later dan de schepping van de wereld. Wie weet vanwaar zij in den beginne afkomstig was?

Hij, de eerste oorsprong van deze schepping, maakte hij dit alles of maakte hij dit niet?

Wiens oog deze wereld in de hoogste hemelen beheerst, hij waarlijk weet het of misschien weet hij het niet. (Rigveda)

In de Upanishads staat de doctrine van het Brahman en het Atman centraal. Het Brahman wordt omschreven als het Allerhoogste, “dat verborgen is in alle wezens, alles doordringend, het zelf in alle wezens, wakend over alles wat geschiedt, in alle wezens verblijvend, de getuige, de waarnemer, de enige ene, zonder een enkele eigenschap”. Atman staat voor het onveranderlijke Zelf, de wezenlijke drager van geest en lichaam van elk individu. Na de dood van een individu wordt het Atman de drager van een andere geest en lichaam van een individu. [Hier is een essentieel verschil met het boeddhisme, dat leert, dat er geen zelf is (anatman).] Evenals in het boeddhisme geldt de wet van het karma. De Upanishads leren, dat Brahman en Atman in wezen hetzelfde zijn: het Allerhoogste manifesteert zich dus in elk individu. Hieruit ontwikkelde Sankara (788-820 of 850) de doctrine van advaita (non-dualiteit), die het bestaan van God buiten deze wereld ontkent.

De Bhagavad-Gita beschrijft de samenspraak tussen Arjuna, de krijgsman, en Krishna, zijn wagenmenner. Arjuna’s geweten komt in opstand tegen de oorlog, omdat hij met dood en verderf gepaard gaat. Krishna is een manifestatie (avatara) van de god Vishnu en daarmee van het Allerhoogste. Hij leert Arjuna, dat het noch mogelijk noch wenselijk is niet te handelen. Ieder heeft de plicht te handelen overeenkomstig zijn kaste zonder zich aan het uiteindelijke resultaat te hechten. In het kader van dit artikel is de passage interessant, waarin Arjuna Krishna vraagt zijn “alvorm” te mogen aanschouwen. Dat staat Krishna toe en voorziet Arjuna van een hemels oog, omdat hij met zijn eigen ogen de alvorm niet kan zien. Dan zegt Arjuna:

O, God, ik zie in uw lichaam alle goden en de schare der menigvuldige wezens,

de godenbeheerser Brahma op zijn lotustroon en alle zieners en de hemelse

slangengoden.

Ik zie u met vele armen, lichamen, monden en ogen, uw gestalte naar alle zijden

uitstrekkend in het oneindige; geen einde, geen midden en geen aanvang bemerk

ik aan u, o Algod met alle gestalten. (Bhagawad-Gita)

Het hindoeïsme kent vele goden, maar in de loop van de tijd vormden de goden Brahma, de schepper, Vishnu, de onderhouder, en Çiva, de vernietiger, een drie-eenheid. Zij zijn manifestaties van het Allerhoogste, Brahman. De meeste hindoes zijn Vishnuïeten of Çivaïeten, dat wil zeggen zij vereren één god, namelijk Vishnu of Çiva met de functies van schepper, onderhouder en vernietiger, zonder overigens het bestaan van andere goden te ontkennen. We kunnen dit quasi-monotheïsme noemen. Het hindoeïsme is dus een religie met vele goden, met quasi één god en zonder god.

9 Karakteristieken van typen religies

Religies met één god hebben een probleem met de logica. Zij gaan uit van een almachtige, liefhebbende (christendom) of barmhartige (islam) God. Gaat men uit van een almachtige God, dan moet zowel het goede als het slechte van Hem afkomstig zijn. In dat geval vertegenwoordigt God niet alleen het goede maar ook het slechte. Gaat men ervan uit, dat God louter het goede vertegenwoordigt, dan is Hij niet almachtig, want dan bestaat naast Hem een andere macht, die van het slechte. Het boeddhisme geeft dit probleem expliciet weer, zoals we gezien hebben. Religies met vele goden of zonder god kennen het logische godsprobleem niet.

Religies met vele goden of één god hebben dikwijls opvattingen, die in strijd zijn met het moderne denken en wetenschappelijke bevindingen. Het gaat hier om opvattingen, die de kern van de religie betreffen. Voor zover zich in de religies zonder god opvattingen voordoen, die in strijd zijn met het moderne denken en wetenschappelijke bevindingen, zijn ze meestal van ondergeschikte betekenis.

Religies met één god zijn dikwijls exclusief, dat wil zeggen de gelovigen zijn met God en de niet-gelovigen zijn tegen God. Voor de aanhangers van religies met vele goden is het niet van wezenlijk belang, dat er ook mensen zijn, die andere goden aanbidden. De aanhangers van religies zonder God zijn zich bewust, dat de transcendente werkelijkheid slechts benaderd kan worden en in laatste instantie een ervaring is. Daardoor zijn religies zonder God meestal inclusief, dat wil zeggen ze leggen het accent niet zozeer op religieuze verschillen maar veeleer op het gemeenschappelijke van de mensen in hun religieuze beleving.

Deze beschrijving van het inclusieve of exclusieve karakter van een religie dient enigszins genuanceerd te worden. Toen het confucianisme tijdens de Han-dynastie (206 v. Chr. – 220 n. Chr.) de basis vormde voor de toenmalige Chinese staatsideologie, kreeg het onderscheid tussen Chinezen en “barbaren” ook een religieuze lading. Dat gaf het confucianisme een meer exclusief karakter. Voor zover het vrijzinnig protestantisme en het hindoeïsme de vorm van een religie met (quasi) één god aannemen, gaat dat meestal niet ten koste van hun inclusieve karakter. In de jaren tachtig van de vorige eeuw is in India het hindoe-nationalisme ontstaan, wat het hindoeïsme in deze vorm een meer exclusief karakter ten opzichte van andere religies geeft.

Tegenover de tolerantie van het hindoeïsme ten aanzien van verschillen in religieuze opvattingen kent het een exclusief karakter ten aanzien van de kasten. Er zijn echter hindoe-geschriften, waarin wordt geleerd, dat de kaste niet door geboorte maar door gedrag bepaald moet worden. Het kastenonderscheid is in de stedelijke gebieden van India in de loop van de tijd, mede onder invloed van de wetgeving afgezwakt. In Suriname en op Bali is het kastenonderscheid nooit zo scherp geweest als in India.

Doordat het boeddhisme, het taoïsme en het confucianisme religies zonder God zijn, misten de volksmassa’s objecten van aanbidding, die steun geven in het dagelijkse leven. Deze behoefte leidde tot vergoddelijking van Boeddha, Lao Zi en Confucius. In China, Korea en Japan bestaat het boeddhisme in de vorm van het zogenoemde mahayana. In het mahayana-boeddhisme worden vele Boeddha’s en vele Boddhisattva’s vereerd. Boddhisattva’s zijn wezens, die op het punt staan de verlichting te bereiken en daarmee het nirvana binnen te gaan, maar dat uitstellen, totdat alle wezens verlicht zijn. In het taoïsme werd aanvankelijk gewaarschuwd tegen populaire vormen van magie, maar in de loop van de tijd hielden priesters en priesteressen zich bezig met het beschermen van mensen tegen kwade machten en het oproepen van welgezinde geesten. Er ontstond een pantheon van goden en godinnen.

10 Samenvatting en conclusies

Religies zonder God zijn denkbaar, als het begrip “religie” ook als het leggen van een verbinding met een transcendente werkelijkheid wordt opgevat. Als voorbeelden zijn het boeddhisme, het taoïsme, het confucianisme en het religieus humanisme genoemd. Het vrijzinnig protestantisme wordt als een religie met en zonder God en het hindoeïsme als een religie met vele goden, quasi één god en zonder god aangeduid. Het seculiere humanisme wordt niet als religie maar als een levensbeschouwing omschreven. Bij deze conclusie moet men duidelijk voor ogen houden, welke inhoud aan de begrippen religie en God in dit artikel gegeven is.

De religies zonder God kennen niet het logische godsprobleem. Ze zijn minder kwetsbaar voor het moderne denken en wetenschappelijke bevindingen dan de religies met vele goden of één god. Ze hebben een inclusief karakter, hoewel het confucianisme als basis voor de vroegere Chinese staatsideologie en het hindoeïsme in de vorm van het hindoe-nationalisme een meer exclusief karakter hebben. Tegenover de tolerantie van het hindoeïsme ten aanzien van verschillen in religieuze opvattingen kent het een exclusief karakter ten aanzien van de kasten. De volksmassa’s hebben Boeddha, Lao Zi en Confucius vergoddelijkt om aan hun behoefte aan aanbidding en steun in het dagelijkse leven te voldoen.

Referenties

Beck, H., Boeddha en zijn leer, De Haan en Standaard Boekhandel, 1961.

Blok, J.A., De Bhagawad Gita, Kluwer, 1962.

Blok, J.A., Oepanisjads, Kluwer, 1964.

Idem, Woorden van den Boeddha, met het volledige Dhammapada, Kluwer, 1953.

Carus, P., Het evangelie van Boeddha, Kluwer, 1961.

Conze, E., Buddhist Thought in India, George Allen and Unwin, 1962.

Elders, F. (red.), Humanisme en boeddhisme, Asoka en VUBpress, 2000.

Leeuw, K.L., Confucianisme; Een inleiding in de leer van Confucius, Ambo, 2006.

Revel, J.-F. & M. Ricard, De monnik en de filosoof; Gesprekken over boeddhisme en het

Westerse denken, Asoka,1998.

Schipper, K., Zhuang Zi; De volledige geschriften, Augustus, 2011.

Idem, Confucius; De gesprekken, Augustus, 2014.

Sen, K.M., Hindoeïsme, Kluwer, 1961.

Shaughnessy, E.L. (red.), China, Librero, 2006.

Smits, P., Anders geloven, Van Gorcum, 1972.

Wit, H. de & J. Hopster, Boeddhisme voor denkers, Ten Have, 2014.

[1] Opmerking van ‘de redactie’: Floris van de Vooren is gepensioneerd econoom/econometrist en heeft een grote belangstelling voor Oost- en Zuid-Azië (en denkt over religie).