Van Harskamp en Vattimo over geweld en religie. Een uitnodiging tot gesprek

Van Harskamp en Vattimo over geweld en religie.

Een uitnodiging tot gesprek

Wij willen, als redacteuren van Relgie-in-Cultuur, van u, als lezer, graag reactie krijgen op de op de website geplaatste teksten. De nu volgende bijdrage wil daartoe een voorzet zijn. Uw reactie is zeer welkom!

BART VOORSLUIS

Aard en onderwerp van deze teksten - mijn tekst over Vattimo’s Ik geloof dat ik geloof en de tekst van Anton van Harskamp over de werking van religie - vertonen onmiskenbare overeenkomsten. De belangrijkste daarvan zijn de vorm (stijl) en het onderwerp. Om met het laatste te beginnen: in beide bijdragen gaat het over de relatie tussen religie en geweld. Daarnaast is er overeenkomst in de vorm. Van meet af aan maakt Vattimo duidelijk dat zijn artikel een persoonlijk karakter draagt, anders dan zijn overige werk. Van Harskamp gaat aan het einde van zijn bijdrage bewust over tot de ik-vorm vanwege de existentiële betrokkenheid bij de benadering die hij heeft gekozen. Andere, meer inhoudelijke, overeenkomsten zijn de centrale positie van het secularisatiebegrip en hun beider beroep op en gebruik van de filosofie van Heidegger. Een aantal overeenkomsten die gemeenschappelijkheid doen veronderstellen op grond waarvan een dialoog mogelijk en zelfs vruchtbaar zou kunnen zijn. Als we hiertoe echter zouden besluiten, is het van minstens even groot belang, naast de overeenkomsten, ook de verschillen te verdisconteren. En die zijn, behalve aanzienlijk, ook leerzaam.

Toon: Wat, ten eerste, de aard van hun bijdragen betreft, drukt Vattimo’s ik-vorm de filosofische verantwoording uit van de persoonlijke keuze die hij heeft gemaakt voor het geloof. Hoe terughoudend zijn toon wat betreft de inhoud ook is en hoe moeizaam de weg ook bleek te zijn, hij presenteert hem als afgelegd, post festum. Stijl en toon van Van Harskamp zijn even persoonlijk, maar vooral die van een zoektocht, omzichtig en tastend (‘Heeft het wel zin om deze vraag te stellen?’), een onderweg van vraag en antwoord.

Secularisatie: Dan, ten tweede, het begrip secularisatie dat bij beiden een hoofdrol speelt. Van Harskamp neemt het als de verwereldlijking van religie, de vermenging van ‘wereld’ met de sfeer van het heilige, en vat daardoor secularisatie vooral op als een vorm van verwatering daarvan. Vattimo daarentegen herkent in het begrip een positieve kracht en beschouwt het secularisatieproces, dat bij hem van doorgaande aard is, als de onthulling van het eigenlijk-religieuze.

Religie en geweld: Daar ligt, ten derde, een essentieel verschil tussen beide artikelen, dat tot uiting komt in de duiding van de relatie tussen religie en geweld. Van Harskamp plaatst die relatie in het perspectief van de problematiek van de existentiële angst voor het ‘Niets’, de dood, de zinloosheid en de schuld waarmee ons falen onherroepelijk is verbonden. Hier botst Vattimo heftig met hem. Hij keert zich expliciet heftig tegen deze theologie van de crisis, die ‘het existentiële’ centraal plaatst en de vraag naar de koof tussen geloven en denken – à la Kierkegaard - sprongsgewijze tracht te beantwoorden. Daarvan moet Vattimo niets hebben. De reden is dat in zijn religiebegrip, hoezeer ook verbonden met geweld, toch iets anders een rol speelt. Dat komt naar voren in zijn duiding van de figuur van de zondebok. In navolging van Girard ziet hij de kruisdood van Christus als de gewelddadige reactie op de woede opwekkende onthulling van de relatie tussen geweld en het heilige. Dat betekent dat de incarnatie een fundamenteel openbaringskarakter heeft, al heeft de christelijke geloofstraditie haar steevast misverstaan. Er is dus qua uitgangspunt een verschil tussen Vattimo en Van Harskamp: existentie versus kritische openbaring. Dat echter staat weer wel in verband met het verschil in hun opvatting over geweld. De verbinding die Vattimo legt tussen geweld en metafysica (als het beslissende laatste antwoord op fundamentele vragen) is niet de weg die Van Harskamp gaat. Hier lopen de opvattingen sterk u een openbaring in andere zin: ontmaskering van het natuurlijke godsbeeld, te lezen als kritiek op de metafysica en als voorbereiding op het zwakke denken.

Incarnatie en transcendentie: We stuiten nu, ten vierde op het grote verschil in Godsbeeld en transcendentieopvatting. Voor Vattimo lijkt elke vorm van transcendentie als zodanig verdacht omdat hij die direct verbindt met het geweld van natuurgodsdiensten (die in het secularisatieproces langzaam aan onschadelijk worden gemaakt). Hij denkt exclusief vanuit de incarnatie, die bij hem niet valt binnen de termen van de christologie, omdat ze een openbaringskarakter in al genoemde zin heeft. Daarmee wordt ook het accent verschoven naar een christendom van vriendelijkheid, waarin alle trekken van zonde, schuld en oordeel (maar niet van openbaring!) zijn verdwenen. Of, zoals Van Harskamp zou zeggen, weggeretoucheerd. Want voor hem is juist de transcendentie van wezenlijke betekenis om iets van het fenomeen ‘religie’ te begrijpen. Zulk begrip kan het niet stellen zonder een notie van het totaal Andere dat religie kenmerkt.

Metafysica en Daseinsanalyse: Dit wordt, ten vijfde, nog geaccentueerd door een opvallend verschil in accentlegging bij het overnemen van Heideggers filosofie, de onderscheiden aspecten die ze van hem overnemen. Voor Vattimo overheerst sterk de kritiek op de metafysica (in lijn met de secularisatieopvatting van Nietzsche). Hij tracht de metafysische geloofstraditie, zelfs in haar dwalende vorm, op te nemen in een Seinsgeschichte, ook al vergt het, wat Heideggers a-religieuze houding betreft. wel enige kunstgrepen. Opvallend afwezig in zijn weergave is het complex van diens Daseinsanalyse en de rol van angst in de onthulling van het Niets. Ligt dan alle nadruk op Heideggers metafysicakritiek, juist bij Van Harskamp krijgt de existentiële problematiek prominente aandacht: de soorten angst, de relatie tussen contingentie en transcendentie, de religie als poging tot antwoord op de tragiek van het menselijk bestaan. Van dit tragische christendom wil Vattimo niet weten.